Kunst- en cultuurbeleid. Tweede rapportage

Laatste update: 8 april 2009

Amsterdamse culturele instellingen ontvangen subsidie vooral gebaseerd op het artistiek inhoudelijke oordeel van de Amsterdamse Kunstraad (AKR). Positief is dat het bestuur van de gemeente Amsterdam (college en gemeenteraad) de adviezen van de AKR grotendeels volgt. Bij de verdeling van subsidies is evenwel nauwelijks aandacht van zowel de AKR als van het gemeentebestuur voor de zakelijke aspecten van de culturele instellingen. Zo betrekken zij bij de verdeling van kunstsubsidies niet systematisch de financiële positie en de bereikte prestaties van culturele instellingen. Hierdoor loopt de gemeente risico’s dat subsidie gaat naar instellingen die hun afgesproken prestaties niet leveren, instellingen met financiële problemen of ‘vermogende’ instellingen.
Verder constateert de rekenkamer dat het door de overheid gewenste ‘cultureel ondernemerschap’ (toename van andere inkomsten dan overheidssubsidies) spanning oplevert tussen culturele en commerciële activiteiten. Zo is Muziekgebouw aan ’t IJ gedwongen haar concertzalen aan commerciële partijen, zoals Ahold en de Kamer van Koophandel, te verhuren om daarmee culturele activiteiten te financieren en financieel gezond te blijven.

Achtergrond
De subsidies aan culturele instellingen verdeelt de gemeente Amsterdam sinds 1993 volgens de zogenaamde Kunstenplansystematiek. Op grond van de adviezen van de Amsterdamse Kunstraad stelt de gemeenteraad eens in de vier jaar een kunstenplan vast. Voor de periode 2009-2012 verstrekt de gemeente Amsterdam jaarlijks bijna € 87 miljoen subsidie aan circa 140 culturele instellingen.
De landelijke Commissie-Sanders adviseert in 2008 dat culturele instellingen minimaal 20% eigen inkomsten (kaartverkoop, sponsoring en commerciële activiteiten) van hun totale opbrengst verkrijgen.
Een eerste onderzoek van de rekenkamer naar de kunstsubsidies (september 2008) was gericht op de doelbereiking van het gemeentelijk kunst- en cultuurbeleid en op de controle van culturele instellingen door de gemeente Amsterdam. Dit tweede onderzoek is gericht op de verdeling van subsidies, ‘goed bestuur’ bij culturele instellingen en het cultureel ondernemerschap.

Verdeling subsidies: kunstenplan 2009-2012
De AKR beoordeelt de 259 subsidieaanvragen voor het Kunstenplan 2009-2012 primair op artistiek-inhoudelijke kwaliteit. Hiermee voldoet de AKR gedeeltelijk aan de opdracht van het college. De AKR betrekt de bestuurlijke ambities van het college (talentontwikkeling, laboratorium, wereldklasse, prachtstad) niet in zijn oordeel, omdat deze te abstract zijn geformuleerd. De AKR neemt de zakelijke aspecten van culturele instellingen (geleverde prestaties in de afgelopen jaren en financiële positie) nauwelijks mee in zijn beoordeling.
De rekenkamer is met de AKR van mening dat deze zakelijke beoordeling niet goed is belegd bij de AKR en de gemeente.

Goed bestuur (cultural governance)
Sinds 2000 zet het ministerie van OCW in op verbetering van het bestuur in de culturele sector. Deze aanbevelingen zijn sinds 2006 vervat in de Code Cultural Governance. Amsterdamse culturele instellen maken nog beperkt gebruik van deze code: 23% van de culturele instellingen onderschrijft de code expliciet in de jaarrekening.
De rekenkamer constateert — op basis van onderzoek bij 4 instellingen (De Kleine Komedie, FOAM, Frascati en Muziekgebouw aan ’t IJ) – dat toezichthouders in de culturele instellingen (Raden van Toezicht of Besturen) het feitelijke toezicht redelijk op orde hebben, met uitzondering van De Kleine Komedie. De verantwoording over dit toezicht in de jaarstukken kan evenwel nog verbeteren bij 2 van de 4 instellingen.

Cultureel ondernemerschap

Van de 120 instellingen in het Kunstenplan 2005-2008 is 44% voor minder dan 50% afhankelijk van subsidies voor hun inkomsten. Daarnaast is ongeveer 20% voor meer dan 80% afhankelijk van subsidies voor hun inkomsten. Afgezet tegen het advies van de Commissie-Sanders, waarbij instellingen over maatschappelijk draagvlak beschikken indien ze tenminste 20% eigen inkomsten verkrijgen, vraagt dit om aandacht.

Financiële positie
De rekenkamer constateert bij 3 van de 4 instellingen een gezonde financiële positie. Muziekgebouw aan ’t IJ heeft nog relatief veel schulden en weinig eigen vermogen (onvoldoende solvabel), maar de financiële positie is de afgelopen 3 jaar wel verbeterd.
De verbetering van de financiële positie heeft bij de 4 instellingen wel een keerzijde. Zo is Muziekgebouw aan ’t IJ voor haar culturele activiteiten sterk afhankelijk van commerciële verhuur. Frascati wordt financieel gezonder, maar de culturele activiteiten nemen af. De Kleine Komedie is zo gezond, dat sprake is van een te hoge vrij besteedbare reserve. De net sluitende exploitatie van FOAM stelt hoge eisen aan inkomsten uit sponsoring en bezoekersaantallen. De rekenkamer stelt vast dat Frascati en Muziekgebouw aan ’t IJ met respectievelijk 27% en 17% (2007) relatief veel vrijkaarten uitgeven.

Aanbevelingen
De rekenkamer deed in dit onderzoek 9 aanbevelingen voor verbetering van het kunst- en cultuurbeleid van de gemeente Amsterdam. Het college neemt 6 van deze 9 aanbevelingen over. De aanbevelingen over de verantwoording van culturele instellingen over het bestuur en over het toezicht bij de instellingen neemt zij niet over, evenals de aanbeveling om beleid te formuleren voor het verstrekken van vrijkaarten.