Kunst- en cultuurbeleid. Eerste rapportage
Laatste update: 16 september 2008
De gemeente Amsterdam houdt onvoldoende toezicht op de besteding van subsidies door culturele instellingen in Amsterdam. Hierdoor loopt de gemeente het risico dat gemeentelijk doelen niet worden gerealiseerd, instellingen de afgesproken prestaties niet leveren, subsidies gaan naar ‘vermogende’ instellingen of instellingen met financiële problemen en financiële problemen bij culturele instellingen te laat worden onderkend.
Verder heeft de gemeente geen zicht op de realisatie van de 25 doelen uit het Kunstenplan 2005-2008 en realiseert 47% van de 30 onderzochte culturele instellingen de afgesproken prestaties voor 2006 niet of ten dele. Daarnaast beschikten 5 van de onderzochte instellingen (17%) over een te hoge reserve in 2006 (totaal € 350.840). Bovendien verkeerden 6 van de onderzochte instellingen (20%) eind 2006 in financiële problemen.
Achtergrond
De gemeente Amsterdam verdeelt sinds 1993 subsidies aan culturele instellingen volgens de zogeheten kunstenplansystematiek. De gemeenteraad stelt op grond van de adviezen van de Amsterdamse Kunstraad eens in de vier jaar een kunstenplan vast, waarin het subsidiebedrag per instelling is bepaald. Zo verstrekt de gemeente in de periode 2005-2008 jaarlijks ruim € 76 miljoen subsidie aan 121 culturele instellingen.
De rekenkamer deed onderzoek naar de doeltreffendheid van het cultuurbeleid en de wijze waarop de gemeente subsidies aan culturele instellingen controleert. Daarmee wil de rekenkamer bijdragen aan het verbeteren van het subsidieproces en de controle hierop voor de nieuwe kunstenplanperiode 2009-2012.
Doeltreffendheid
De rekenkamer concludeert dat de 25 doelstellingen van het cultuurbeleid abstract zijn geformuleerd en daardoor onvoldoende als sturingsinstrument voor de subsidieverlening kunnen functioneren. De 4 speerpunten uit dit cultuurbeleid ‘Aandeelhouderschap’, ‘Creatieve industrie’, ‘Internationale cultuurstad’ en ‘Vastgoedmanagement’ zijn onvoldoende doorvertaald naar prestatie-afspaken met de culturele instellingen.
Verder concludeert de rekenkamer dat 14 van de 30 onderzochte culturele instellingen (47%) hun prestatie-afspraken met de gemeente over het aantal voorstellingen, tentoonstellingen, producties of het aantal bezoekers en deelnemers deels (10 van de 30 instellingen) of niet (4 van de 30 instellingen) realiseren.
Controle en toezicht op de besteding van subsidies
De gemeente houdt onvoldoende toezicht op de besteding van subsidies door culturele instellingen. Dit wordt mede veroorzaakt door onduidelijke en deels strijdige regelgeving van de gemeente (de algemene subsidieverordening versus de bijzondere kunstenplanverordening) in combinatie met een amendement van de gemeenteraad (december 2004) gericht op de controle van culturele instellingen. Hierdoor beoordeelt de gemeente in de praktijk de besteding van subsidies aan culturele instellingen en de prestaties zeer beperkt. Verder verzamelt de gemeente weliswaar informatie over de financiële positie van culturele instellingen (eigen vermogen, solvabiliteit, liquiditeit), maar maakt weinig gebruik van deze informatie voor de (bij)sturing van subsidies of prestatie-afspraken. Daardoor loopt de gemeente risico’s op ondoelmatige besteding van subsidies en het te laat onderkennen van financiële problemen bij culturele instellingen.
Verder blijkt uit het onderzoek dat 17% van de (30) onderzochte instellingen te hoge financiële reserves (totaal € 350.840) en 20% van de onderzochte instellingen een zeer zwakke financiële positie hadden in 2006.
Aanbevelingen
De rekenkamer deed 14 aanbevelingen voor de verbetering van het kunst- en cultuurbeleid van de gemeente Amsterdam. Het college van B&W neemt 11 van deze 14 aanbevelingen over. De aanbevelingen over de controle op de financiële positie van culturele instellingen (vorming reserves en aanpak financiële problemen) neemt het college niet over.